zondag 30 januari 2011

Congo, een geschiedenis - David van Reybrouck


David van Reybrouck sleepte met zijn boek Congo, een geschiedenis bijna alle prijzen in de wacht die hij maar in de wacht kon slepen. De tientallen recensies die in krant en tijdschrift of op het internet verschenen, varieerden van hysterisch juichend tot overwegend positief, nergens werd uitsluitend negatief over het boek geschreven. Toen ik de vuistdikke pil opensloeg en nog bijna 600 pagina’s voor de boeg had, waren de verwachtingen dan ook hooggespannen.

Het boek beschrijft de geschiedenis van Congo van ongeveer 1870 tot 2010 en is gebaseerd op bronnenonderzoek en verslagen van ooggetuigen. Al behoorlijk in het begin komt de man die de voorkant van het boek siert aan het woord, de onwaarschijnlijk oude Etienne Nkasi (1882-2010). Nkasi heeft het belangrijkste deel van de ontwikkeling van het moderne Congo meegemaakt en helpt Van Reybrouck bij de reconstructie van de eerste jaren na de ´ontdekking´ van Congo door de legendarische ontdekkingsreiziger Henry Morton Stanley. Nkasi had Stanley nooit ontmoet, maar wel over zijn aanwezigheid in de buurt gehoord. Vooral door ooggetuigen als deze komt de geschiedenis, die vooral ver van ons bed lijkt, af en toe zo dichtbij dat het is alsof alles nog maar kortgeleden bij de buren gebeurd is.

Hoe verder ik in het boek vorderde, hoe meer ik erachter kwam dat ik eigenlijk niets van Congo of de geschiedenis ervan wist. Zo wist ik niet dat Congo aanvankelijk een privéprojectje was van de excentrieke Belgische koning Leopold II (1835-1909). Ik wist ook niet dat Congo zowel tijdens de Eerste als de Tweede Wereldoorlog een cruciale rol heeft gespeeld en dat rondom datzelfde land op een haar na een Derde Wereldoorlog uitbrak. Verder wist ik maar half hoe enorm rijk aan bodemschatten het immense land is en ik had geen idee dat Mobutu misschien wel de persoon uit de wereldgeschiedenis is die het beste illustreert dat macht corrumpeert.

Het gedeelte over de opkomst, de hoogtijdagen en het begin van de ondergang van Maarschalk Mobutu Sese Soko (1930-1997) vormt het absolute hoogtepunt van het boek. In de beschrijving van deze historische periode van 1965 tot grofweg halverwege de jaren ’80 toont van Reybrouck zijn gevoel voor humor, stijl, taal en geniale literaire vergelijkingen. Een voorbeeld van het laatste is de manier waarop hij een anecdote met een raketlancering symbolisch laat zijn voor het hele tijdperk Mobutu. De dictator had bijna een vijfde deel van zijn land verhuurd aan een Duits bedrijf dat raketten ontwikkelde. Mobutu verkneukelde zich zeer bij de gedachte dat hij daarmee indirect naam zou maken in de wereld van de ruimtevaart en had daarom trots een scala aan hoge binnen- en buitenlandse gasten uitgenodigd om bij een van de belangrijkste lanceringen aanwezig te zijn:

Vier, drei, zwei, eins… Een steekvlam lichtte op. Het gebulder nam toe. Langzaam verliet de raket het lanceerplatform. Honderd kilometer hoog zou hij gaan, een nieuwe stap in de Afrikaanse ruimtevaart. Een rijkelijke lunch stond al klaar voor de gasten. Maar nog voor het projectiel de lanceertoren had verlaten, kon een kind als zien dat het misging. De raket hing scheef, beschreef een keurige bocht naar links en landde enkele honderden meters verder in de vallei van de Luvua, waar hij ontplofte. Terwijl een dikke rookwolk uit de savanne opsteeg, draaide Mobutu zich zwijgend om. In de lucht zagen de toeschouwers nog enkele tellen de donkere rookpluim van de curve die de raket had beschreven. Een parabool van roet. Het leek wel een grafiek van Mobutu´s bewind: na de steile opgang van de eerste jaren kantelde zijn Zaïre onherroepelijk en dook het finaal de afgrond in.

Het boek is rijk aan dergelijke briljante vondsten en het is vooral daarom dat de toekenning van zowel de AKO literatuurprijs, de Jan Gresshof prijs en de Libris geschiedenisprijs in mijn ogen terecht is. Congo is een literair kunstwerk dat nooit hoogdravend of saai wordt, maar voortdurend blijft verwonderen; aan de ene kant over hoe goed sommige mensen toch kunnen schrijven en andere kant over hoe afschuwelijk een geschiedenis van een land toch kan verlopen.

Tot slot nog een tip voor de lezer. Ondanks het feit dat Van Reybrouck de geschiedenis van Congo heeft weten terug te brengen tot de kern(en) is het een enorm dik boek geworden dat een gigantische hoeveelheid informatie bevat. Wil je als lezer een beetje plezier in het leesavontuur houden, dan is het van belang om de vaart erin te houden. Soms grijpt de schrijver namelijk terug op gebeurtenissen of personen die eerder in het boek langskwamen. Geregeld heb ik even terug moeten bladeren om op te zoeken om wie of wat het ook al weer ging. Wie slechts af en toe eens voor het slapen gaan een bladzijde of vijf leest, zou ik adviseren een ander boek op het nachtkastje te leggen. Met dat tempo kom je namelijk nooit meer van het boek af. Voor wie graag, vaak en veel leest, en niet terugschrikt voor een waar horrorverhaal (want dat is de geschiedenis van Congo ook) is Congo een geschiedenis een absolute aanrader.

Met dank aan goede vriend G.V. te A. ook wel bekend als Gerrie Weber die mij een exemplaar van dit boek cadeau deed...  

David van Reybrouck, Congo, een geschiedenis (2010). Uitgeverij De Bezige Bij, ISBN: 978 90 234 58661, 680 pagina’s.

dinsdag 11 januari 2011

DWIDB-trofee

Er zijn mensen die minimaal honderd boeken per jaar lezen, sommigen lezen er zelfs 365. Elke dag een boek. Zelfs al zou ik de hele dag de tijd hebben, dat laatste zou ik technisch gewoon niet voorelkaar krijgen. Ik heb gemiddeld ongeveer een week nodig voor een boek. Ietsje meer zelfs want de teller is bij mij het afgelopen jaar op 50 blijven steken.

Ik ben er een beetje laat mee, maar van die vijftig boeken die ik het afgelopen jaar las, heb ik een top 5 samengesteld. Ik had ook een top 10 kunnen maken, maar dan komt één op de vijf boeken in de lijst terecht. Dat vond ik nogal veel. Boeken die ik vóór 2010 al eens eerder gelezen heb (zoals De Aanslag van Harry Mulisch) heb ik buiten beschouwing gelaten. Voor de uiteindelijke winnaar heb ik de fictieve maar felbegeerde Dan-weer-in-de-boekenkast-trofee, ofwel de DWIDB-trofee in het leven geroepen. Voor de schrijver in kwestie kan er helaas geen prijzengeld of andere rechten aan worden ontleend...

Boeken met elkaar vergelijken is erg moelijk, want waar ga je precies op af? Ik heb geen poging gedaan om met objectieve criteria te komen. Smaken verschillen nu eenmaal. En omdat een goed boek hoofdzakelijk een kwestie van smaak is, heb ik de boeken gekozen waarvan ik het meest heb genoten, waarvan ik direct na lezing het meest onder de indruk was of die het langst in mijn hoofd zijn blijven hangen. Daar gaan we:

Op de vijfde plaats is geëindigd de Tsechisch-Franse schrijver Milan Kundera, met een boek dat hij al in 1978 schreef. In juli las ik Het boek van de lach en de vergetelheid. De kracht van de boeken van Kundera zit hem vooral in de korte rake hoofdstukjes waarin filosofische thema’s op een verbluffend luchtige manier worden behandeld. Tegelijkertijd wordt er ook nog eens een fascinerend verhaal verteld.

De vierde plaats gaat naar het dunne boekje Bonsai van Alejandro Zambra. Bonsai is een juweeltje uit de pen van een Chileense schrijver van wie we nog veel gaan horen. Heel in het kort gaat het over jongen en een meisje, waarvan de een uiteindelijk sterft en de ander niet. Meer zeg ik niet over, je moet het zelf maar lezen. Ik zie uit naar het lezen van Zambra’s volgende boek ‘Het verborgen leven van bomen’, dat ik zodra ik weer terug ben in Nederland ga aanschaffen of ga bestellen bij de interessante en sympathieke jonge uitgeverij Karaat.

In de maanden April en Mei heb ik geprobeerd alle boeken te lezen die op de shortlist van de Librisliteratuurprijs 2010 stonden. Ik kwam tot vijf van de zes boeken en die waren bijna allemaal mooi. Op twee na: De bewaker van Peter Terrin vond ik niet mooi omdat ik het traag en saai vond; en Terug naar Walden van Walter van den Broeck vond ik niet mooi omdat het woordje mooi de lading niet dekt. Het was fantastisch, prachtig, hilarisch, en het eindigt daardoor op de derde plaats in mijn ranglijst van 2010. (Het enige boek van de shortlist dat ik niet las, was kleine dagen van Bernard Dewulf, het boek dat er uiteindelijk met de prijs vandoor ging.)

Het op een na beste boek dat ik in 2010 las is Een breuk in april van de Albenese literaire grootmeester Ismail Kadare, dat net als het hierboven genoemde boek van Kundera in 1978 verscheen. Kennelijk een goed jaar. Het was het zesde boek dat ik van deze schrijver las en allemaal waren ze van een even hoog niveau. Een breuk in april vertelt het aangrijpende verhaal van een jongeman die gevangen zit in de traditie van de bloedwraak. Van het begin tot het einde voelt het alsof je zelf midden in het verhaal zit.

De grote winnaar van 2010 is een boek dat in 2007 verscheen van de hand van een van de schrijvers die in mijn ogen zonder meer thuis hoort in de nieuwe Grote Drie van de Nederlandse literatuur. Nou ja, nieuw, hij draait al jaren mee... Het is een fabelachtig knap geschreven monoloog van misschien wel de grootste stilist van het Nederlandse taalgebied. De DWIDB-trofee 2010 gaat naar Datumloze Dagen van Jeroen Brouwers.


 Omdat ik het een hele moeilijke beslissing vond, en ik heel lang heb geschoven met titels en namen, kan ik het niet laten nog twee eervolle vermeldingen toe te kennen aan de boeken die het nét niet haalden. Waarom haalden ze het niet? Omdat ik nu eenmaal moest kiezen... Vaslav van Arthur Japin was een positieve verrassing (zie de bespreking hier); en Ruw van Marie Kessels doet je op een geloofwaardige manier beleven hoe het moet zijn om blind door het leven te gaan.

woensdag 5 januari 2011

Huid en Haar - Arnon Grunberg

Tja, waar moet je beginnen als je iets zinnigs wilt zeggen over Huid en Haar zonder in pagina’s lange beschouwingen te vervallen. Er lopen zoveel personages, thema´s en verhaallijnen door elkaar dat het een hele klus is om met een analyse te komen die enigszins de lading dekt.

Het verhaal dat in het boek wordt verteld, is een soort kruising tussen een soap en een tragikomedie. Roland Oberstein, het hoofdpersonage, is 41 jaar en in de eerste plaats econoom. Daarna is hij een hele tijd niets, en daarna (i) de ex-man van Sylvie met wie hij nog tamelijk intensief contact heeft vanwege hun zoontje, (ii) de vriend van Violet die de ex-vriendin is van een van zijn studenten, (iii) het tijdelijke bedmaatje van Lea, een Amerikaanse die hij heeft ontmoet op een holocaustconferentie, (iv) een friend with benefits van Gwendolyne, een 19-jarige studente en ten slotte (v) de eenmalige sekspartner van Lieke, een vriendin van Gwendolyne. Maar dan zijn we er nog niet, want we hebben het alleen nog maar over Roland gehad. Een groot deel van de andere personage houdt er eveneens nogal merkwaardige activiteiten in de relationele/seksuele sfeer op na.

Dat een roman met de ingrediënten van Huid en Haar niet volledig ontspoort, is helemaal te danken aan het vakmanschap van Arnon Grunberg. In tegenstelling tot wat bovenstaande alinea zou doen vermoeden, wordt Huid en Haar nooit oppervlakkig of goedkoop. In ruim 500 pagina´s slaagt de schrijver er moeiteloos in je aandacht vast te houden en je tegelijkertijd aan het denken te zetten over thema´s als overspel en straf, seks en macht, vertrouwen, hoop en de zin of zinloosheid daarvan, en nog een groot aantal daarvan afgeleide sub-thema’s.

Hoewel Roland Oberstein er dus een varieteit aan kortstondige en minder kortstondige liefjes op na houdt, is hij bepaald geen rokkenjager. Hij is eerder een wat wereldvreemde zonderling, die emotionele aandacht aan vrouwen schenkt omdat de economische wet van de wederkerigheid (voor wat hoort wat) of de beleefdheid dat van hem vraagt. ‘Je kunt de verzoeken van mensen niet zomaar naast je neerleggen,’ vindt Roland (in deze passage een verzoek om emotionele aandacht door middel van seks), ‘vooral niet als je die verzoeken in het verleden al eens hebt gehonoreerd.’ En ergens anders laat Roland zich ontvallen: ‘Seks is een variatie op beleefdheid.’
Liefde voor andere mensen lijkt Roland niet of nauwelijks te kunnen opbrengen. Hij heeft vooral liefde voor zijn werk als econoom, voor de wetenschap, voor zijn onderzoek. Want de economie, dat is de werkelijkheid, en dat is het enige waar hij echt warm voor loopt. Alles kan gezien worden in het licht van de economie, ook aandacht, ook seks, ook de liefde. En dus is overspel geen probleem, sterker nog, overspel is een vorm van diversificatie. Zoals je op de aandelenmarkt het risico spreidt door in meerdere bedrijven te beleggen, zo spreid je op de liefdesmarkt het risico door in meerdere partners te investeren.

Rolands risicospreiding leidt uiteindelijk zijn ondergang in. Studente Gwendolyne, die een prototype lijkt te zijn van de ´jong volwassene van tegenwoordig´, houdt er op het gebied van de seksuele moraal niet echt principes op na. Zelfs Roland is een beetje verbaasd over het concept friends with benefits dat Gwendolyne aan hem uitlegt. Seks als benefits, als winst, als economisch transactiemiddel. Zijn verhouding met Gwendolyne zorgt er uiteindelijk voor dat het allemaal nogal slecht met Roland afloopt.

Hoofdpersonages met wie het nogal slecht afloopt, hebben we vaker gezien in het werk van Grunberg. Roland Oberstein lijkt daarin behoorlijk op Jörgen Hofmeester, de hoofdpersoon in het boek Tirza. Net als Hofmeester raakt Oberstein uiteindelijk het contact met de realiteit kwijt en gaat daaraan ten onder.

Daar, in die overeenkomst met eerder werk, zit tegelijkertijd wat mij betreft ook een van de weinige zwaktes van het boek. Stilistisch gezien begint Grunberg zich een beetje te herhalen. In zijn eerdere romans, inclusief het werk dat hij publiceerde onder het heteronym Marek van der Jagt, zijn mensen er om ´bewaakt´ te worden (Gstaad ’95-’98) of om over ´ontfermd´ te worden (Onze Oom), of om ´gesnoeid´ te worden (Tirza), kortom mensen zijn er altijd om iets mee gedaan te worden.  In Huid en Haar zijn mensen er om ‘gered’,  ‘geplaagd’ of ‘gerustgesteld’ te worden. De volgende twee zinnen zijn wel zulke typische Grunberg-zinnen dat ze mij een beetje afleidde van het verhaal:

´Het lijkt alsof hij blind is voor het feit dat de wereld bestaat uit wezens die gered moeten worden.’ (p. 77)  en ‘Mensen zijn er om geplaagd te worden, en voor de voortplanting. (p. 95)

Is Huid en Haar een aanrader? Opnieuw een ‘tja’. Mij bekroop een beetje hetzelfde gevoel als na het lezen van sommige romans van Michel Houellebecq, zoals Elementaire deeltjes en Platform. Er zit iets briljants in, iets geniaals, maar je moet er wel van houden, en vooral, je moet er een beetje tegen kunnen. Echt vrolijk word je van het werk van zowel Grunberg als Houellebecq namelijk niet. Er spreekt een ronduit pessimistisch wereldbeeld uit, en om de rotte plekken in de huidige tijdgeest bloot te leggen, wat ze beide vakkundig doen, voeren ze nogal wat smeerlapperij en verknipte halve garen op. Het boek doet je huiveren, maar maakt je ook aan het lachen. Al met al is voor mij de slotconclusie dat Arnon Grunberg opnieuw een proeve van bekwaamheid heeft afgelegd,  maar dat het product ervan niet aan iedereen besteed is. En toch, als je niet terugschrikt voor een stevige literaire uitdaging, die nog lang in je hoofd blijft nazinderen, dan zou ik zeggen, waag het erop!

Arnon Grunberg, Huid en Haar (2010). Uitgeverij Nijgh en Van Ditmar, ISBN: 978 90 388 9383 9, 523 pagina’s.

Voor deze bespreking is de tweede druk van oktober 2010 gebruikt.