dinsdag 7 december 2010

Harry Mulisch dobbelt niet

"Dat ik sterfelijk ben, moet eerst maar eens bewezen worden.” Deze vaak verkeerd uitgelegde uitspraak van Harry Mulisch werd ruim een maand geleden weer helemaal actueel. Op 30 oktober overleed de schrijver op 83 jarige leeftijd. De grote neus en de grijze, wollige haardos sierden prominent de voorpagina´s. Het journaal stond met een wel zeer uitgebreid item stil bij de dood van “De laatste van de grote drie” en op zaterdag  6 November werd het verslag van de herdenking en de begrafenis live op de nationale televisie uitgezonden. Vanwaar al die aandacht? Was Mulisch echt zo’n briljant schrijver? Behoorde hij tot  het beste wat de Nederlandse literatuur te bieden had in de voorbije decennia?

Verplicht romans lezen op de middelbare school, dat is wat het boek “De Aanslag” bij velen oproept. Samen met Het Gouden Ei van Tim Krabbé is het boek van Harry Mulisch al jaren de stabiele factor in Top 10 van meest gelezen boeken op de schoolleeslijst.

Aan het einde van het eerste hoofdstuk van De Aanslag voelt Anton Steenwijk, de hoofdpersoon, iets in zijn zak wat hij niet thuis kan brengen. Een  dobbelsteen zo blijkt, afkomstig van het Mens-erger-je-niet-spel dat Anton enkele uren tevoren nog gezellig met zijn familie aan het spelen was. Op het moment dat Anton de dobbelsteen ontdekt, zijn zijn vader, moeder en broer Peter echter al door de Duitsers geliquideerd. Ter vergelding van de fatale aanslag op een prominente NSB-er, die ze echter helemaal niet hadden gepleegd. De ouders en de broer van Anton hadden geen enkele schuld aan de dood van de NSB-er. Schuld. Het is een van de belangrijkste thema´s in De Aanslag. Wie is waar verantwoordelijk voor en ben je ook schuldig als je gedwongen wordt door de omstandigheden?

Het verhaal begint in Januari 1945 en eindigt ergens in 1981. Van de vijfendertig jaren die het boek beslaat, zien we Anton echter slechts op enkele momenten in zijn leven terug: als 20-jarige student in 1952, als arts in opleiding in 1962 en later nog als anesthesist, echtgenoot en vader in 1966 en tot slot in 1981. Op al die momenten wordt Anton geconfronteerd met De Aanslag van januari ´45. Het incident dat zijn leven zo rigoreus van richting deed veranderen. En elke keer opnieuw vraagt Anton zich af. Waarom is het zo gelopen? Wie was schuldig aan de dood van zijn onschuldige ouders en zijn onschuldige broer? De Duitsers? De vermoorde NSB-er? De eigenlijke moordenaars van de NSB-er? De buren die een dubieuze rol vervulden in het verloop van de geschiedenis? Of was iedereen schuldig, en dus eigenlijk niemand. Of waren het gewoon de omstandigheden, was het gewoon toeval dat alles zo gelopen is?

Soms lijkt het leven te worden bepaald door een dobbelsteenworp, door toeval. Maar dat is niet zo, lijkt Mulisch met de Aanslag te willen zeggen. Alles wordt bepaald door oorzaak en gevolg. Elk menselijk handelen, elke menselijke keuze heeft gevolgen, klein of groot, en je kunt je niet verschuilen achter dwingende omstandigheden, veroorzaakt door een dobbelsteenworp. Iedereen heeft gedaan wat hij heeft gedaan en niet iemand anders. Waarom lijkt de geschiedenis dan soms door dobbelsteenworpen te worden bepaald? Omdat je als mens het overzicht van de gebeurtenissen niet hebt. Daardoor líjkt het chaos, maar het ís het niet. Dit wordt prachtig door Mulisch verbeeld in de proloog van het boek, wanneer Anton tevergeefs het overzicht probeert te houden over de ribbelpatronen die in het water ontstaan als gevolg van voorbijvarende motorschepen. There is a method in the madness, zo drukte Shakespeare het ooit al eens uit.

Behalve over toeval, schuld en verantwoordelijkheid, gaat De Aanslag ook over verleden en toekomst. Hoe ga je met de toekomst om als er zich zoiets traumatisch in het verleden heeft afgespeeld? Loop je achterwaards de toekomst in, met je gezicht naar het verleden? Of probeer je het verleden zo goed mogelijk achter je te laten en kijk je vooruit naar wat er nog komt?
Verleden en toekomst. In dat licht moet ook de uitspraak van Mulisch over zijn eigen sterfelijkheid worden gezien. “Het feit dat tot nu toe alle mensen in het verleden zijn gestorven, betekent niet automatisch dat ik in de toekomst ook ooit zal overlijden. Het is wel zeer waarschijnlijk, maar een honderd procent wiskundig sluitende garantie is het niet.” Dergelijke redeneringen zijn illustratief voor de overwegend optimistische levensvisie die Mulisch in zijn werk ten toon spreidde en die hem de tegenpool maakte van die andere van de grote drie, aartspessimist W.F. Hermans. Ja, ellende bestaat, vond Mulisch, maar dat betekent niet dat het altijd ellende zal blijven, misschien breken er ooit betere tijden aan. Daar sta je niet machteloos tegenover, daar kun je aan bijdragen. Hoop, zou je dat kunnen noemen en af en toe weet Mulisch dat in zijn boeken op een briljante manier naar voren te laten komen. Ook in De Aanslag.

Door zijn houding was Mulisch niet bij iedereen geliefd. Hij werd door velen gezien als een arrogante opschepper en iemand die iedere mogelijkheid aangreep zichzelf te verheerlijken. Het hoorde bij de mythe die hij om zich heen wilde creëren, was zijn repliek. Na zijn dood stonden vrienden en bekenden van de schrijver opvallend snel in de rij om te verklaren hoe aardig en benaderbaar hij was en dat zijn arrogante houding allemaal spel was. Aardig en benaderbaar of niet, Mulisch was een goede schrijver, misschien zelfs wel een groot schrijver, zoals hij dat zelf graag uitsprak: “Ik ben een groot schrijver, daar helpt geen moedertje lief aan.” Aan alle individuele woorden in een boek betekenis geven, filosofische diepgang creëren zonder saai te worden en zonder te vervallen in pessimisme, daar was Mulisch goed in, misschien wel beter dan alle anderen. De Aanslag is de moeite waard om nog eens uit de kast te trekken of uit de bibliotheek te halen, want het boek verdient zijn stoffige, verplichte schoolliteratuurlijst imago niet.

Harry Mulisch, De Aanslag (1982). Uitgeverij De Bezige Bij, ISBN 9789023408017, 254 pagina's 

1 opmerking: