dinsdag 28 december 2010

Vaslav - Arthur Japin

Vaslav Nijinski (1889-1960) was een legendarische en in zijn tijd wereldberoemde Russische balletdanser.  Het waren met name zijn sprongen, waarbij hij leek te zweven, die hem zijn wereldwijde faam bezorgden. Door de experts wordt hij beschouwd als de meest getalenteerde danser allertijden. Vriend en vijand waren het erover eens: er was iets betoverends, iets bovennatuurlijks aan Vaslav Nijinksi. Maar hoe getalenteerd en wereldberoemd deze man ook was, vóór het lezen van de roman Vaslav van Arthur Japin had ik nog nooit van hem gehoord. Mijn interesse ligt nu eenmaal niet direct in de hoek van de dans, en al helemaal niet in die van het ballet.

Wie op zoek is naar een biografie over Nijinksi, of meer wil weten dan alles wat er al over hem geschreven is in andere boeken en in zijn eigen dagboeken, komt bedrogen uit. Het boek gaat namelijk behalve over Vaslav, eigenlijk nog meer over drie mensen die leefden in de directe nabijheid van de beroemde danser en over hun fascinatie en liefde voor hem. Vaslav dient daarbij als een soort spiegel voor hen. Alledrie hebben ze een kant die sterk met hem contrasteert. Door het uitwerken van die contrasten wekt Arthur Japin zowel Vaslav als de drie hoofdpersonen op een geloofwaardige manier tot leven.

Als eerste is huisknecht Peter aan de beurt. Peter is een intelligente jongeman die gedetailleerd verslag doet van de dramatisch verlopen dag, waarvan achteraf blijkt dat het de dag is waarop Vaslav voor de allerlaatste keer optreedt. Tussendoor blikt Peter terug op zijn leven in dienst van zijn beroemde baas. Het grote contrast tussen Peter en Vaslav is de grootte van de wereld waarin ze leven, zowel in geografische zin als in reikweidte van de dingen die ze doen of gedaan hebben. Voordat Peter bij meneer en mevrouw Nijinski kwam werken, had hij nog nooit een voet buiten het bergdal rond Sankt Moritz gezet en zijn hele werkzame leven had hij als knecht in dienst gestaan van anderen. Geconfronteerd met de wereld van zijn baas, waarin geen enkele begrenzing lijkt te zijn, begint hij ook het verlangen naar dergelijke vrijheid te voelen. En hoewel dat verlangen steeds sterker lijkt te worden, blijft hij toch ook oog houden voor de keerzijde van zo´n leven:

Voordat ik hier kwam werken had ik er nooit bij stilgestaan dat een mens als er niemand anders is om hem op te dragen wat hij doen moet, ook nog zijn eigen slaaf kan worden.

Het tweede deel vertelt het verhaal van Vaslavs voormalige manager en werkgever Sergej Pavlovitsj Diaghilev. Diaghilev is de Joop van den Ende van het begin van de twintigste eeuw, maar dan nog grootschaliger. Hij is producent en financier van diverse soorten kunst en heeft gewerkt met de grote namen uit die tijd, waaronder Picasso, Matisse, Stravinsky, Debussy en natuurlijk Vaslav Nijinski. Het belangrijkste contrast tussen Diaghilev en Vaslav zit in het fysieke. Vaslav is mooi, atletisch en jong, terwijl Diaghilev lelijk is en vroeg oud en een belabberde lichamelijke conditie heeft. Diaghilev wordt hartstochtelijk verliefd op Vaslav, maar krijgt uiteindelijk, na enige tijd een relatie met hem te hebben gehad, niet de liefde terug die hij hoopt. Diaghilev is even lyrisch over Vaslav als dat hij gekwetst door hem is, maar hoewel hij ook wraak op Vaslav neemt door zijn carrière te dwarsbomen, richt zijn woede zich vooral op Romola, Nijinski´s echtgenote die in zijn ogen Vaslav van hem heeft afgepakt.

Romola is het hoofdpersonage uit het derde deel. Het contrast dat hier wordt uitgewerkt is dat tussen de zorgeloos levende en dromende Vaslav en de wilskrachtige, plannende en berekende Romola. Haar versie van het verhaal vertelt ze pas jaren later, als de hele dramatische geschiedenis waarin Vaslav krankzinnig wordt al ver in het verleden ligt. Ze vertelt haar verhaal op een verbitterde toon. De wanhoop die ze voelt als haar geliefde, die ze met een ijzeren wil veroverd heeft, haar langzaam uit handen glipt is voelbaar en het doorzettingsvermogen waarmee ze voor haar man blijft zorgen, ook als hij al nauwelijks meer in staat is die zorg te waarderen, wekt sympathie voor haar op.

Als ik niet zo onder de indruk was geweest van twee van Japins vorige romans, ‘De zwarte met het witte hart’ en vooral ‘Een schitterend gebrek’, had ik dit boek wellicht nooit opengeslagen. Dat zou jammer zijn geweest, want Vaslav is een prachtig boek. Het is mooi van taal en stijl, het is boeiend en door het uitwerken van de contrasten tussen de personages komen ze echt tot leven. Het feit dat balletdans een belangrijke rol in het boek speelt, is geen moment vervelend, sterker nog, het geeft een interessante inkijk in een voor velen totaal onbekende wereld. Arthur Japin is bezig een mooi oeuvre op te bouwen en heeft daar met Vaslav weer een hoogtepunt aan toegevoegd.

Arthur Japin, Vaslav (2010). De Arbeiderspers, ISBN: 978 90 295 7297 2, 374 pagina’s.

woensdag 22 december 2010

Tikkop - Adriaan van Dis

Tikkop is het verhaal van oud anti-apartheidsstrijder Mulder, die na lange tijd terugkeert naar het ´nieuwe´ Zuid-Afrika. Maar Mulder is in al die jaren een andere persoon geworden. Twee beroertes hebben hem oud en traag gemaakt, en hij draagt zelfs een andere naam dan tijdens zijn dagen als jonge, energieke held in dit land. Zijn overtuiging met betrekking tot de Apartheid, is echter nog niet of nauwelijks veranderd. Met alle geweld wil Mulder zich onder de zwarte bevolking mengen en met eigen ogen zien hoe het hen tegenwoordig vergaat. Het blijkt een desillusie. De scheidslijn tussen blank en zwart is anders, maar nog steeds groot. Tijdens een wandeling wordt Mulder door een valse hond in zijn kuit gebeten, terwijl de hond door lokale jongelui juichend wordt aangemoedigd. Symbolisch en illustratief voor de sfeer die er hangt. Corruptie, agressie, en goedkope drugs hebben de samenleving aangevreten. Van Dis verwoordt het mooi in een van Mulders vele stille overpeinzingen:

Het nieuwe Zuid-Afrika was een beet in zijn kuit, verborg zich achter hoge muren, dook naar verboden schelpen, hoereerde en snoof zich stom. Mooie toekomst.

Mulder blijkt niet alleen te zijn teruggekeerd om te zien hoe het er voorstaat met Zuid-Afrika, hij is ook op zoek naar herinneringen aan een oude liefde. Veel ervan is door de tijd, maar vooral door de beroertes uit zijn geheugen weggelekt. Stukje bij beetje komen de beelden en geluiden terug en wordt het plaatje steeds completer.

Een andere verhaallijn gaat over Hendrik. Hendrik is een tikkop, een aan de goedkope drug ‘tik’ verslaafde tiener. Mulder en zijn hervonden apartheidsbewegingskameraad Donald proberen zich over de jongen te ontfermen en gaan daarin zo ver dat ze hem zelfs bij hen in huis nemen. De dynamiek tussen de twee oudere heren en jonge tikkop is mooi beschreven, leest als een trein en zorgt ervoor dat je als lezer wilt weten hoe het verhaal verder zal gaan.

Deze lijn is echter de enige in het verhaal die echt goed uit de verf komt en daarom is het extra jammer dat deze pas zo laat op gang komt. We zijn al op driekwart in het boek, als Hendrik bij Mulder en Donald onderdak krijgt. De jacht op de herinneringen aan de geliefde blijven wat vaag en soms wat ingewikkeld waar heden en verleden door elkaar lopen. De dynamiek tussen de huidige blanke en zwarte bewoners in het vissersdorp blijft wat aan de oppervlakte, doordat Mulder eigenlijk buiten beide groepen staat.

Wat ook niet zo geslaagd is, is de taal van Van Dis. Er staan mooie passages in en af en toe mooie metaforen, maar de woordkeuze is soms eigenaardig. Af en toe belemmert het zelfs het lezen. Een voorbeeld:

Ze namen het zandpad achter de villa’s en klommen de wilde duinen in. Mulder liep in Donalds spoor, maar gleed telkens terug en raakte achterop. Zijn achterbeen haperde, maar hij gaf geen kik.

Achterbeen? Gaat het hier ineens over een paard? Bedoelt hij dat het been dat door de beet van een hond was verwond steeds achterbleef? Is het een verwijzing naar een Afrikaans woord? Is het overdrachtelijk bedoeld? Is het een woordspeling die mij ontgaat? Ik heb geen idee. Alles bij elkaar genomen krijgt Tikkop van mij toch een voldoende, zij het een krappe. Er staan voldoende mooie observaties in en bovendien is de verhaallijn van de Tikkop, waar de titel naar verwijst, knap uitgewerkt. Ook wordt het boek mooi afgerond. Mulder keert terug naar Nederland en komt er eigenlijk tot zijn eigen verrassing achter dat de tijd en de beroertes hem veel minder veranderd hebben dan hij zelf aanvankelijk dacht.

Adriaan van Dis, Tikkop (2010). Uitgeverij Augustus, ISBN 978 90 457 0244 5, 221 pagina's.

dinsdag 7 december 2010

Harry Mulisch dobbelt niet

"Dat ik sterfelijk ben, moet eerst maar eens bewezen worden.” Deze vaak verkeerd uitgelegde uitspraak van Harry Mulisch werd ruim een maand geleden weer helemaal actueel. Op 30 oktober overleed de schrijver op 83 jarige leeftijd. De grote neus en de grijze, wollige haardos sierden prominent de voorpagina´s. Het journaal stond met een wel zeer uitgebreid item stil bij de dood van “De laatste van de grote drie” en op zaterdag  6 November werd het verslag van de herdenking en de begrafenis live op de nationale televisie uitgezonden. Vanwaar al die aandacht? Was Mulisch echt zo’n briljant schrijver? Behoorde hij tot  het beste wat de Nederlandse literatuur te bieden had in de voorbije decennia?

Verplicht romans lezen op de middelbare school, dat is wat het boek “De Aanslag” bij velen oproept. Samen met Het Gouden Ei van Tim Krabbé is het boek van Harry Mulisch al jaren de stabiele factor in Top 10 van meest gelezen boeken op de schoolleeslijst.

Aan het einde van het eerste hoofdstuk van De Aanslag voelt Anton Steenwijk, de hoofdpersoon, iets in zijn zak wat hij niet thuis kan brengen. Een  dobbelsteen zo blijkt, afkomstig van het Mens-erger-je-niet-spel dat Anton enkele uren tevoren nog gezellig met zijn familie aan het spelen was. Op het moment dat Anton de dobbelsteen ontdekt, zijn zijn vader, moeder en broer Peter echter al door de Duitsers geliquideerd. Ter vergelding van de fatale aanslag op een prominente NSB-er, die ze echter helemaal niet hadden gepleegd. De ouders en de broer van Anton hadden geen enkele schuld aan de dood van de NSB-er. Schuld. Het is een van de belangrijkste thema´s in De Aanslag. Wie is waar verantwoordelijk voor en ben je ook schuldig als je gedwongen wordt door de omstandigheden?

Het verhaal begint in Januari 1945 en eindigt ergens in 1981. Van de vijfendertig jaren die het boek beslaat, zien we Anton echter slechts op enkele momenten in zijn leven terug: als 20-jarige student in 1952, als arts in opleiding in 1962 en later nog als anesthesist, echtgenoot en vader in 1966 en tot slot in 1981. Op al die momenten wordt Anton geconfronteerd met De Aanslag van januari ´45. Het incident dat zijn leven zo rigoreus van richting deed veranderen. En elke keer opnieuw vraagt Anton zich af. Waarom is het zo gelopen? Wie was schuldig aan de dood van zijn onschuldige ouders en zijn onschuldige broer? De Duitsers? De vermoorde NSB-er? De eigenlijke moordenaars van de NSB-er? De buren die een dubieuze rol vervulden in het verloop van de geschiedenis? Of was iedereen schuldig, en dus eigenlijk niemand. Of waren het gewoon de omstandigheden, was het gewoon toeval dat alles zo gelopen is?

Soms lijkt het leven te worden bepaald door een dobbelsteenworp, door toeval. Maar dat is niet zo, lijkt Mulisch met de Aanslag te willen zeggen. Alles wordt bepaald door oorzaak en gevolg. Elk menselijk handelen, elke menselijke keuze heeft gevolgen, klein of groot, en je kunt je niet verschuilen achter dwingende omstandigheden, veroorzaakt door een dobbelsteenworp. Iedereen heeft gedaan wat hij heeft gedaan en niet iemand anders. Waarom lijkt de geschiedenis dan soms door dobbelsteenworpen te worden bepaald? Omdat je als mens het overzicht van de gebeurtenissen niet hebt. Daardoor líjkt het chaos, maar het ís het niet. Dit wordt prachtig door Mulisch verbeeld in de proloog van het boek, wanneer Anton tevergeefs het overzicht probeert te houden over de ribbelpatronen die in het water ontstaan als gevolg van voorbijvarende motorschepen. There is a method in the madness, zo drukte Shakespeare het ooit al eens uit.

Behalve over toeval, schuld en verantwoordelijkheid, gaat De Aanslag ook over verleden en toekomst. Hoe ga je met de toekomst om als er zich zoiets traumatisch in het verleden heeft afgespeeld? Loop je achterwaards de toekomst in, met je gezicht naar het verleden? Of probeer je het verleden zo goed mogelijk achter je te laten en kijk je vooruit naar wat er nog komt?
Verleden en toekomst. In dat licht moet ook de uitspraak van Mulisch over zijn eigen sterfelijkheid worden gezien. “Het feit dat tot nu toe alle mensen in het verleden zijn gestorven, betekent niet automatisch dat ik in de toekomst ook ooit zal overlijden. Het is wel zeer waarschijnlijk, maar een honderd procent wiskundig sluitende garantie is het niet.” Dergelijke redeneringen zijn illustratief voor de overwegend optimistische levensvisie die Mulisch in zijn werk ten toon spreidde en die hem de tegenpool maakte van die andere van de grote drie, aartspessimist W.F. Hermans. Ja, ellende bestaat, vond Mulisch, maar dat betekent niet dat het altijd ellende zal blijven, misschien breken er ooit betere tijden aan. Daar sta je niet machteloos tegenover, daar kun je aan bijdragen. Hoop, zou je dat kunnen noemen en af en toe weet Mulisch dat in zijn boeken op een briljante manier naar voren te laten komen. Ook in De Aanslag.

Door zijn houding was Mulisch niet bij iedereen geliefd. Hij werd door velen gezien als een arrogante opschepper en iemand die iedere mogelijkheid aangreep zichzelf te verheerlijken. Het hoorde bij de mythe die hij om zich heen wilde creëren, was zijn repliek. Na zijn dood stonden vrienden en bekenden van de schrijver opvallend snel in de rij om te verklaren hoe aardig en benaderbaar hij was en dat zijn arrogante houding allemaal spel was. Aardig en benaderbaar of niet, Mulisch was een goede schrijver, misschien zelfs wel een groot schrijver, zoals hij dat zelf graag uitsprak: “Ik ben een groot schrijver, daar helpt geen moedertje lief aan.” Aan alle individuele woorden in een boek betekenis geven, filosofische diepgang creëren zonder saai te worden en zonder te vervallen in pessimisme, daar was Mulisch goed in, misschien wel beter dan alle anderen. De Aanslag is de moeite waard om nog eens uit de kast te trekken of uit de bibliotheek te halen, want het boek verdient zijn stoffige, verplichte schoolliteratuurlijst imago niet.

Harry Mulisch, De Aanslag (1982). Uitgeverij De Bezige Bij, ISBN 9789023408017, 254 pagina's